maandag 10 juni 2013

Geen gladiolen meer aan de meet

Als mijn vader en ik in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw naar een wielerkoers op televisie keken, hoorden we altijd het commentaar van Fred De Bruyne. Hogepriester Fredje verkondigde ons het mysterie van de koers.

Hij begroette ons, Ulvenhoutenaren, elke wedstrijd met een aangenaam ‘Sportliefhebbers, een goede namiddag.’ Dat was steeds op zestig kilometer van het eind van de wedstrijd. De helikopter kon namelijk niet langer in de lucht blijven. Onze sympathieke commentator, mijn vader en ik moesten het doen met enigszins wazige zwart-wit beelden van Moto 1 en in latere jaren ook van Moto 2. De één reed bij de ontsnapten, de andere volgde het peloton. Simple comme ca. Soms kreeg je een beeld vanuit de helicoptère, met altijd linksonderin de rechterlaars van de cameraman, stevig gepoot op het landingsgestel. Regende het, dan werd de lens live schoongepoetst met een ruwe lap uit de gereedschapkist aan boord.

Mijn vader en ik keken altijd uit naar de finale. Vanwege de ontknoping, maar zeker ook vanwege De Bruynes vaste opmerking als de laatste duizend meter ingingen. ‘En daar is de rode vod’, zei hij altijd droogjes, als Moto 1 onder een -blijkbaar- rode driehoek doorreed die aangaf dat het nog één kilometer koers was. Als de wedstrijd ‘gedaan’ was en De Bruyne -met strakke coltrui, sluik haar en gesoigneerde bakkebaarden- interviews met Belgische renners had afgenomen, kroop hij weer in zijn BRT-commentaarhokje en sloot plechtig af met ‘Aan u, Brussel.’

Op de late vrijdagmiddag van 24 augustus 2012 keken mijn vader en ik naar de aankomst van de zevende etappe van de Vuelta. We zagen op het circuit Motorland Aragón  de Duitser John Degenkolb winnen en luisterden naar de Sporza-commentatoren van tegenwoordig: Michel ‘ín extremis’ Wuits en José ‘pas op hè’ De Cauwer. Het zou na vijftig jaar de laatste koers worden die mijn vader en ik samen zagen. Hij overleed enkele uren later plotseling aan hartfalen. Berlarenaar Fred De Bruyne (1930-1994) en Ulvenhouter Dré van Dun (1932-2012) zijn er allebei niet meer.

Sindsdien is het wielrennen op televisie voor mij nooit meer zoals het was. En ik weet wel, de koers wacht op niemand, maar ik mis mijn vader nog elke dag. Hij is, net als de godfather van het Vlaamse wielercommentaar op televisie, voor altijd gefinished. En de wedstrijd van mijn jeugd is voorgoed verreden.



zaterdag 1 juni 2013

Tonny’s kneupke

Wenckebach.
Telefoniste Huize De Laak, u wordt doorverbonden.
Dank u.
Ton Philips. Bent u dat, Wenckebach?
Spreekt u mee ja.
Goed. Klopt het dat u een beeld van mij aan het maken bent?
Euh...
Ik hoor het al. Bent u er al ver mee?
Ik mag daar niets over zeggen meneer Philips. De gemeente…
Ja, ja, de gemeente Eindhoven heeft u dat gevraagd.
Inderdaad.
Ik weet dat u ermee bezig bent en dat ze het mij willen aanbieden.
Wat moet ik zeggen…
Laat u het praten maar aan mij over. Het volgende.
Ja, meneer Philips?
Ik wil niet dat het zomaar een beeld wordt. Er moet wat mee zijn.
Hoe bedoelt u dat precies?
Ik vind beelden saai, behalve als er nog iets aan te raden is.
Ik volg u niet.
Haha. Wat trekt u mij aan? Wat zet u mij op?
Het is moeilijk voor mij om daar iets op te zeggen.
Drie sigaren dat u mij mijn lange jas aantrekt en mijn hoed opzet.
Daar kan ik u helaas niets over zeggen.
Die hoed kan me niet schelen, maar met de jas moet u wat uithalen.
Uithalen?
Daar moet u wat mee doen waar de mensen over kunnen praten.
Met een jas?
Nou ja, het moet bijna niet opvallen. Ik denk aan de knopen.
U denkt aan knopen, meneer Philips?
Ja. U moet er aan één mouw eentje minder op zetten dan aan de andere mouw.
Maar dan ontbreekt er wat aan u.
Natuurlijk ontbreekt er wat aan mij. Aan u niet dan?
Ik ben bang van wel, meneer Philips.
Ik wil niet als de perfecte man de eeuwen trotseren. Begrijpt u dat?
Euh, ja.
Goed. Dat is dan afgesproken. Tonny’s beeld wordt er een met een knipoog.
Ik zal kijken wat ik kan doen.
Nog een ding. Zet maar een knoop minder op de rechtermouw.
Niet links, meneer Philips?
Met links heb ik helemaal niets Wenckebach, dat zou je moeten weten.
O.
Ik ben gerust. Het wordt vast een mooi kunstwerk dat ik ga krijgen.
Tja.
Wie er straks naar kijkt, zal weten wie hij voor zich heeft.
Was het dat, meneer Philips?
Inderdaad Wenckebach. Het gaat je goed man.
Insgelijks, meneer Philips. Een goedendag.
Een goedendag Wenckebach. En, o ja, Wenckebach…
Ja?
Dit gesprek heeft nooit plaatsgevonden hè? 
Nooit, meneer Philips.

 

woensdag 15 mei 2013

Economie vertrekt uit Nederland

Hazeldonk Ons land zal het de komende jaren zonder economie moeten stellen. Dat maakte zij zelf bekend op een geëmotioneerde persconferentie in Hazeldonk. De economie is der dagen moe, vertelde ze op de parkeerplaats voor de lokale McDonalds.

‘Ik doe het hier nooit goed. Als ik krimp, is het land te klein. Groei ik, dan is het nooit genoeg voor de mensen.’ Zij is er de wetenschap niet naar om het bijltje er snel bij neer te leggen, erkent ze met een snik in haar stem. Maar de manier waarop haar naam de laatste jaren door het slijk wordt gehaald, is zelfs voor ‘een eerzame leer‘ niet meer te dragen. ‘Als de politiek door eigen schuld in de problemen komt, wijst zij altijd naar mij’, zegt de economie, in de haast een cheeseburger verorberend ‘Dan moet ik zogenaamd uit het slop worden gehaald. Stevig aangejaagd worden, zoals premier Rutte dat noemt. Ook de man in de straat overlaadt me met schuldbesef. Wat er hier ook fout gaat, het komt allemaal door mij. Iedereen lijkt vergeten dat ik ook maar de leer van de tijdelijke menselijke welvaart ben. Kijk maar in de Van Dale.’

Met heimwee haalt de economie de tijd aan dat zij ‘oververhit’ werd genoemd, waarna dan steeds weer een welkome ‘afkoeling’ volgde. ‘Dat was een romantische tijd’, memoreert de wetenschap, aan een cola nippend. ‘Je had nog eens eer van je werk en de mensen hadden nog respect voor me. Dan wil je ook best een weekendje overwerken, het is geven en nemen.’ Maar dat zit er vanaf nu dus niet meer in. De economie neemt de benen naar elders. ‘Er is vast nog wel een land waar de mensen blij met me zijn’, zegt zij, verdrietig naar de troosteloze snelweg starend. ‘Misschien dat ik mijn neefje in België eerst eens ga helpen. Belgen weten ons nog op waarde te schatten. Daar krijg je bij zeven kratjes Jupiler er gewoon eentje gratis bij.’

Haar droom is op een klein eiland helemaal opnieuw voor zichzelf te beginnen. ‘Misschien wel in Griekenland, waarom niet? Eerst met simpele ruilhandel en op den duur misschien met geldautomaten waar schelpen uit komen. Gekker laat ik het niet meer worden.’